34

 

 

 

 

Het waait nog steeds, maar de wind komt nu uit het zuiden en is zacht en vol niet gevallen regen. Emma zit voor het raam van het Kapiteinshuis en kijkt uit over de straat. Het is laat op de middag. In de Smidse brandt licht. Ze heeft Dan Greenwood al dagen niet gezien en verlangt er wanhopig naar een glimp van hem op te vangen. Maar als ze zich probeert voor te stellen dat hij naar buiten komt, wordt haar aandacht getrokken door vier oudere vrouwen die haastig de kerk uitlopen. Ze hebben allemaal vilten of nepbonten hoeden in de vorm van omgekeerde paddestoelen op en korte wollen jassen aan, en ze zien eruit alsof ze op elkaar lopen te vitten. Blijkbaar is er net een dienst geweest. Een avonddienst of een bijeenkomst van de vrouwenvereniging. Emma vraagt zich af of Mary er ook bij is geweest – of ze het inmiddels aankan om weer onder de mensen te komen. Ze hoopt van wel. Ze zou het verschrikkelijk vinden als haar ouders de hele tijd thuis bleven zitten, slechts omringd door stilte en vochtplekken, vol verdriet om de zoon die hun ontnomen is.

 

Dit verhaal liet Emma even bezinken. Moest het bijgesteld worden? Herschreven worden? Zagen de vrouwen die de kerk uitkwamen er echt uit alsof ze op elkaar liepen te vitten? Was dat de juiste omschrijving? En verlangde ze inderdaad wanhopig naar een glimp van Dan Greenwood, ook al wist ze nu dat hij een voormalige agent was die niet uit verlangen raar op haar had gereageerd maar uit gêne? O, zeker, dacht ze. Ze verlangde nu meer naar hem dan ooit. Maar waarom? Al haar zekerheden begonnen scheurtjes te vertonen. Haar oude leven, haar o zo gelukkige gezinsleven, bleek gebaseerd te zijn op geheimen en halve waarheden. Ze wist niet meer wat ze van haar ouders en James moest denken. Met de dood van Christopher had haar leven zo’n rare wending genomen dat haar fantasieën over Dan Greenwood verhoudingsgewijs ‘echt’ leken. Ze troostten haar. Ze klampte zich er wanhopig aan vast. Ja, ze wilde Dan meer dan ooit. Ze sleepte zichzelf weg van het raam en ging naar beneden, waar James met een boek op schoot in de huiskamer zat. Hij had de gordijnen niet dichtgedaan. Zodra ze binnenkwam ging hij weer verder met lezen, maar het was duidelijk dat hij niet wist waar hij gebleven was. Hij zat een toneelstukje voor haar op te voeren. Daarvoor had hij naar het vuur zitten staren, diep in gedachten verzonken. Voor het eerst vroeg ze zich af of hij wel eens over een minnares fantaseerde, of er misschien een echte minnares op nahield. Ze had er nog nooit eerder bij stilgestaan, maar het zou haar niks verbazen.

Normaal gesproken ging hij helemaal in zijn boek op. Hij hield van nuttige, informatieve boeken. Als hij al eens een roman las, dan eentje waar hij iets van kon opsteken. Nu was hij bezig met een reisboek waarvan hij een recensie had gelezen in een zondagskrant en dat hij via internet had besteld. Hij zei altijd dat hij als scholier niet veel had geleerd en nu de schade probeerde in te halen. Als hij haar vertelde wat hij aan het lezen was, voelde ze zich altijd dom, hoewel ze hoger opgeleid was dan hij. Maar de laatste tijd, sinds de dood van Christopher, leek het alsof hij zich nergens meer op kon concentreren. Ze vroeg zich af of hij zich misschien schuldig voelde. Hij had Christopher nooit erg gemogen; misschien had hij op die laatste avond, toen Chris zo in de weg liep, gewenst dat hij dood was. Misschien had hij er nu spijt van dat hij toen zo vijandig had gedaan.

Ze ging voor James op de vloer zitten, met haar rug tegen zijn benen en haar armen om haar knieën geslagen, zo dicht bij het vuur dat ze haar gezicht rood voelde worden. Ze had behoefte aan dit soort lichamelijk contact. James’ magere benen tegen haar rug. De hitte op haar voorhoofd. Dat was het anker dat ervoor zorgde dat ze niet wegdreef uit de tegenwoordige tijd. Zonder dat lichamelijke contact zou ze in haar eigen verhalen verdwalen. Het contact met de werkelijkheid verliezen. Net als na de moord op Abigail. Datzelfde gevoel dat het allemaal niet echt was.

Ze draaide zich naar hem toe. ‘Wil je erover praten?’

‘Waarover?’ vroeg hij kalm. Hij hield op met doen alsof hij zat te lezen en legde het boek opzij. Op de kaft stond een afbeelding van een kompas. Het kompas van een groot schip, in een koperen omhulsel.

‘Over wat er allemaal gebeurd is. Christopher. Abigail. Ik snap niet dat het nog een keer gebeurd is.’ Dat was een incomplete beschrijving van haar gevoelens. Ze kon moeilijk zeggen dat ze geen vertrouwen meer had in de dagelijkse gang van zaken, dat ze haar eigen geheugen wantrouwde.

‘Natuurlijk. Als je denkt dat dat helpt.’ Uit zijn toon bleek duidelijk dat hij niet geloofde dat praten enige zin had. Normaal gesproken zou ze het met hem eens zijn. Veel van het gepsychologiseer over relaties waarmee haar vriendinnen zich tijdens haar studententijd zo graag hadden beziggehouden had ze bizar gevonden. Een onnatuurlijke tijdsbesteding. Nieuwsgierigheid en geroddel, meer niet. Ze vond het juist fijn dat James zo weinig over gevoelens praatte. Na de dood van Abigail leek het wel alsof iedereen met haar over haar gevoelens wilde praten.

‘Nee,’ zei ze snel. ‘Ik weet best dat Christopher daar niet van terugkomt.’

Ze hadden Matthew in bed gestopt en waren net klaar met eten toen er op de deur werd geklopt. Ze moest denken aan de avond toen Christopher ineens voor hun neus stond en keek over de tafel heen naar James. Ze vroeg zich af of hij dezelfde associatie had als zij, maar hij was al opgestaan om open te doen.

Ze hoorde wat zacht gemompel in de gang, en vervolgens kwam James binnen met Vera Stanhope en haar brigadier. ‘Inspecteur Stanhope zou je graag een paar vragen willen stellen,’ zei hij. ‘Als je het tenminste niet erg vindt.’

Ze kreeg de indruk dat James niet blij was met deze onderbreking, maar zoals altijd liet hij het niet duidelijk blijken.

‘Nee. Natuurlijk niet. Gaat u zitten.’

‘Het gaat over Christopher,’ zei Vera. ‘Eigenlijk ben ik niet degene die deze vragen hoort te stellen. Het onderzoek naar zijn dood wordt door de plaatselijke politie afgehandeld. Maar ons ken je al. Ik dacht, beter dat ik zelf even binnenwip dan dat ik er een paar onbekenden op afstuur.’

‘Dank u.’ In werkelijkheid dacht Emma dat ze liever een paar onbekenden over de vloer had gehad dan dit enorme mens, dat de hele eetkamer leek te vullen en zich gedroeg alsof ze er helemaal thuis was. Ze was op een van de lege stoelen neergeploft en zat nu haar vest uit te trekken alsof ze het ondraaglijk heet vond in de kamer. Even dacht Emma dat ze misschien haar excuses moest aanbieden voor de temperatuur, maar toen hield ze zichzelf tegen. Dit was per slot van rekening háár huis.

‘Had Christopher een mobiele telefoon bij zich toen hij hier was?’

‘Als dat zo was, heeft hij hem niet in mijn bijzijn gebruikt,’ zei Emma.

‘Iemand heeft hem op de ochtend van zijn dood op de gemeentelijke begraafplaats gezien. Bij het graf van Abigail. Onze getuige denkt dat hij met een mobiele telefoon stond te bellen, maar toen we hem vonden had hij geen telefoon bij zich.’

‘Maar u kunt toch wel nagaan of hij een telefoon had?’ zei James.

‘Ja, dat dachten wij ook, maar dat valt een beetje tegen. Vooral telefoons zonder vast abonnement zijn moeilijk te traceren. Mensen ruilen ze, verkopen ze door. Geen rekeningen, nergens een overzicht.’ Plotseling veranderde Vera van onderwerp. Ze wierp een blik op Emma en zei: ‘Ben je wel eens bij het graf van Abigail geweest?’

‘Nee.’ Als Emma iets meer tijd had gehad om erover na te denken zou ze misschien ‘ja’ hebben gezegd. Deze klakkeloze ontkenning klonk wel erg harteloos.

‘Maar je wist waarschijnlijk wel waar ze begraven lag. Ben je naar haar begrafenis geweest?’

‘Nee,’ zei Emma weer. Ze voegde eraan toe: ‘Mijn ouders vonden dat ik al overstuur genoeg was. En Keith wilde dan wel een stille begrafenis, maar volgens mij was de voltallige pers erbij. Ik ben blij dat ik niet ben gegaan.’

‘En Christopher?’

‘Die was er ook niet.’

‘Nee? Weet je dat heel zeker? Heb je het er met hem over gehad?’

‘Nee, maar dat was nergens voor nodig. Het kon gewoon niet.’

‘Misschien spijbelde hij wel. Misschien ging hij wel in zijn eentje.’

‘Zou kunnen. Maar dan zou iemand hem hebben gezien en het tegen mijn ouders hebben gezegd.’

‘Natuurlijk.’ Vera knikte instemmend. ‘In een dorpje als Elvet weet iedereen het als je iets uithaalt.’ Ze zweeg. Ze hoefde er niet aan toe te voegen: behalve dat niemand weet wie die twee moorden heeft gepleegd. ‘Maar Christopher wist natuurlijk wel waar Abigail begraven lag. Dat wist waarschijnlijk iedereen.’

‘Ja.’

‘Hij zal wel eens vaker op de begraafplaats zijn geweest,’ zei Vera. ‘Onze getuige zegt dat hij recht op haar graf af liep die ochtend. Het was nog bijna donker, maar hij wist precies waar hij heen moest.’

‘Ik heb geen idee.’ Emma’s hoofd tolde. Te veel vragen achter elkaar. Het duizelde haar, alsof ze nog niet helemaal wakker was en elk moment weer weg kon zakken in een droom. Ze moest haar best doen om zich te concentreren. ‘Christopher was altijd erg gesloten. Zelfs als klein jochie al. Soms was hij uren weg zonder dat iemand wist waar hij zat.’

‘Loop je wel eens richting de rivier?’ Plotseling gooide Vera het over een andere boeg. Alsof ze onder het genot van een kopje thee over koetjes en kalfjes zaten te praten. ‘Als het weer niet al te slecht is, moet het een mooie wandeling zijn. Heel vlak, dus geen probleem voor de kinderwagen. Een fijne wandeling voor het hele gezin.’ De vraag was aan Emma gericht, maar ze wierp even een zijdelingse blik op James.

‘Ik loop er wel eens naartoe, ja,’ zei Emma. Ze vroeg zich af wat die blik betekende. ‘Zo af en toe.’

‘Het verrast me een beetje dat je nooit bij het graf bent geweest. Gewoon uit nieuwsgierigheid. Ze was je beste vriendin.’

‘Ik probeer al mijn hele leven de moord op Abigail te vergeten.’

Vera wierp een snelle, onderzoekende blik op haar, maar ging er verder niet op in.

‘Het zou kunnen dat Christopher een telefoon bij zich had,’ zei James.

‘“Zou kunnen.” Hoe bedoel je?’

‘Na het eten ging hij naar boven, naar de badkamer. Toen ik ging kijken of de baby in orde was, hoorde ik hem praten.’

‘Heb je ook gehoord wat hij zei?’

‘Het is niet helemaal mijn gewoonte om aan deuren te luisteren.’

‘O nee?’ Vera klonk oprecht verbaasd. ‘Ik doe het de hele dag door.’

‘Ik nam aan,’ zei James na een korte, afkeurende stilte, ‘dat hij met iemand in Aberdeen sprak. Zijn vriendin misschien. Om haar te laten weten dat hij heelhuids aangekomen was. Onze vaste telefoon is in de keuken. Als hij vandaar had gebeld, hadden wij het kunnen horen. Ik ging ervan uit dat hij wat privacy wilde.’

‘Klonk het alsof hij met een vriendin stond te praten?’ vroeg Vera.

‘Zoals ik al zei, ik heb niet geluisterd.’

‘Maar zijn stem? Klonk hij teder? Intiem?’

‘Nee,’ zei James. ‘Eerder zakelijk.’

Vera haalde een notitieblok uit haar tas en maakte snel een paar aantekeningen. ‘Wat we niet begrijpen, is waar hij de rest van de dag is gebleven,’ zei ze. ‘Het lijkt wel alsof hij van de aardbodem was verdwenen. Rond acht uur ’s ochtends was hij op de begraafplaats en daarna liep hij naar de rivier. Dat weten we.’

‘Hoe weet u dat?’ vroeg James. Emma had de indruk dat zijn stem te hard was en dat de vraag te dringend klonk. Wat maakte het uit hoe ze dat wisten?

‘We hebben zijn vingerafdrukken gevonden in de telefooncel bij de rivier. Je weet wel welke ik bedoel,’ zei Vera. En weer kreeg Emma de indruk dat er iets niet helemaal klopte. Het was alsof de woorden een dubbele lading hadden, alsof James en Vera achter haar rug om een gesprek voerden waar zij van werd buitengesloten. ‘Wat ik dus wil weten,’ ging Vera verder, ‘is waar hij daarna heen is gegaan. We hebben mensen gevonden die die ochtend langs de rivier hun hond uitlieten. Niemand heeft hem gezien. Ook liepen er die dag mensen in het dorp rond. Je zou denken dat hij op een gegeven moment honger kreeg, hè? Of zin in een kopje thee. Maar hij heeft niks gekocht, niet bij een winkel, niet bij de bakkerij. Blijkbaar was hij nogal een opvallende verschijning. Het personeel wist misschien niet wie hij was, maar ik neem aan dat ze hem herkend zouden hebben als hij in de winkel was geweest. Heb je enig idee wie hem misschien onderdak gegeven zou kunnen hebben? Waar hij zich verscholen zou kunnen hebben? En voor wie hij op de vlucht was?’

‘Nee!’ zei ze. ‘Volgens mij wist ik al even weinig over hem als over Abigail. En nu zal ik hem ook nooit meer leren kennen.’

‘Het spijt me.’ Ineens stond Vera op. Terwijl ze naar de deur liep, trok ze haar vest weer aan. ‘Dit is niet eerlijk. Je hebt al genoeg aan je hoofd. Als je later nog iets te binnen schiet waarvan je denkt dat het misschien belangrijk is, bel dan maar.’

Haar brigadier, Ashworth, liep achter haar aan. Hij had geen woord gezegd tijdens het gesprek, maar bij de deur bleef hij staan. Hij keek Emma zo vriendelijk, zo medelevend aan dat de tranen haar bijna in de ogen sprongen. ‘Voorzichtig aan,’ zei hij. Het was alsof James in geen velden of wegen te bekennen was.

Plotseling was ze weer jong en zat ze weer op de trap van het huis in York. Eigenlijk hoorde ze in bed, maar ze was wakker geworden en was toen nog half slapend naar beneden gelopen. Het was zomer en het was nog steeds licht. Achter de openstaande deur zag ze de tuin en hoorde ze vogels. En haar ouders. Ze hadden het over haar. Bij het horen van haar naam werd ze helemaal wakker, en dus rende ze naar hen toe. Ze zaten op een houten bank in de patio. De oude tegels voelden ruw aan onder haar voeten, maar nog wel warm. Haar moeder nam haar in haar armen. Emma dacht dat ze haar wel in hun gesprek zouden betrekken – dat ze haar in elk geval zouden uitleggen waarom ze het over haar hadden – maar nee.

‘Waar hadden jullie het over?’ vroeg ze.

‘Niks, lieverd. Niks belangrijks.’

Waarop Emma besefte dat het geen zin had om door te vragen. Ze hadden haar buitengesloten, helemaal buitengesloten. Nu, in het Kapiteinshuis, had ze precies hetzelfde gevoel.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml